Symposium 27 november 2017
Spermadonatie, een veld in beweging
Eerste van een drieluik: 'Wie is de donor?!'
Het drieluik dat met dit symposium begint, heeft tot doel het voeden van inzichten en kennis over hoe samen verder te gaan met knelpunten. Behandeld worden Donor, Donorverwantschap en Donorwetgeving.
Monique Mochtar, gynaecoloog bij het AMC, omschrijft de uitdagingen voor haar beroepsgroep.
KID is altijd omstreden geweest. Inmiddels zijn er nieuwe technieken en verandert de hulpvraag. Medisch gezien 'moet' er steeds meer; weigeren is lastig. De arts let op medische, juridische, ethische, antropologische en psychologische aspecten. Verder moet een behandeling gewenst, veilig en effectief zijn. Er zijn morele contra-indicaties: bijvoorbeeld verslaving, opvoedproblematiek.
Ethische aspecten zijn autonomie, rechtvaardigheid, niet-schadelijkheid.
Psychologische procesvariabelen zijn de kwaliteit van de partnerrelatie, sociaal netwerk, hechting en opvoedkwaliteiten.
Antropologisch gezien dient er geen sprake van dicriminatie te zijn, juridisch gezien wordt er gelet op privacy en het recht op gezinsvorming.
Deze zaken komen naar boven via een in te vullen vragenlijst, en de arts vertrouwt erop uit dat die eerlijk wordt ingevuld.
De 1e KID gebeurde in de USA in 1884 door prof. Pencoast, maar dat was geen vrijwillige behandeling! De vrouw in kwestie werd verdoofd en zonder medeweten bevrucht door het sperma van een student van de professor. In 1947 vond prof. Levie in Nederland dat er recht op moederschap bestond, en hij gaf KID onder voorwaarden. In 1970 werd invriezen mogelijk; bovendien werd het zelfbeschikkingsrecht belangrijker (baas in eigen buik) en ontstond de eerste spermabank in Leiden. In het decennium daarna commercialiseerde het doneren enigszins.
Tot 1986 dacht niemand dat het verstandig was om het kind tzt op de hoogte te brengen. Daarna werd de donor anoniem, wel werden nu de wensouders gestimuleerd om het kind van diens KID op de hoogte te brengen. Toen in 1993 de stemmen weer opgingen om de anonimiteit op te heffen, waren de artsen tegen: 'kinderen hoeven het niet te weten, privacy van de donor, slecht voor het huwelijk van de wensouders, straks komen er geen donoren meer.'
Maar vanaf 2004 werd de vraag groter, er werd zelfs sperma aangekocht in Denemarken, waarbij overigens dezelfde richtlijnen golden als in Nederland. Ook eicellen werden nu gedoneerd, en donorkinderen werden serieuzer genomen. Nu, in 2017 zijn er DNA-kits te koop en kan een donor uiteindelijk niet vanzelf anoniem blijven. Voor voorheen anonieme donoren is er een overgangsregeling.
De Inspectie is nu bezig met richtlijnen voor de beroepsgroep. Het SKDB registreert de gegevens. Het maximum was tot heden 25 kinderen, nu denkt men over een maximum aantal gezinnen, ca. 12 per donor. Enkele wetenschappers gaan binnenkort promoveren op gerelateerde onderwerpen.
Derk Eimers, donor, is er in 1994 mee begonnen om de kinderwensen van anderen te kunnen vervullen. Hij deed dat bij de Delfzicht kliniek te Delfzij tot 2000. Zelf heeft hij twee kinderen van 15 en 13, en mede omdat hij dat gezin heeft gesticht is hij opgehouden te doneren. Hij rekent erop dat al zijn donorkinderen dus ouder zijn dan die van zijn gezin. Tot nu nu klopt dat: hij heeft vier dochters (de laatste sinds vorige week) in de leeftijd van 17 tot 21 jaar.
In 2000 was er de 'Donor-TV', daarna heeft Derk zich er niet meer mee beziggehouden tot 2011; toen werd duidelijk dat er wel degelijk behoefte aan afstammingskennis is bij de donorkinderen. Daarom nam hij van toen af deel aan besturen, was lid van organisatie rond dit onderwerp en heeft zich ingespannen om op die manier gegevens te vinden via de Stichting Donorkind. Na enige tijd was het FIOM bereid om de vergaarde kennis in hun databank over te nemen. Daarmee veranderde de taak van de stichting naar communicatie via de sociale media.
In die communicatie is één van de lastige punten het taalgebruik. Iedereen noemt de betrokkenen anders. Dat komt ook in het boek dat hij momenteel schrijft, naar voren. Andere punten zijn dat je op de arts moet kunnen vertrouwen (wat slechts in een enkel geval niet terecht is geweest, helaas); dat je de wensouders niet kent, eventueel wel na kennismaken met de donorkinderen maar nooit vooraf; en dat de media meestal sensatie zoeken zodat het lastig is om elkaar te vinden op serieuze gronden. Verder is de politiek heel traag in deze zaken.
Op een vraag uit het publiek hoe zijn 'eigen' kinderen op hun halfzussen reageren geeft Derk aan dat dit een voorbeeld is van lastig onder woorden brengen van de begrippen. Wat is eigen, wat is niet eigen? in elk geval vinden zijn jonge kinderen het allemaal best, ze zijn er niet erg mee bezig maar het is wel een onderwerp van een spreekbeurt geworden.
Marja Visser is counselor bij het AMC.
Zij geeft een overblik van de geschiedenis van KID in Nederland vanaf 1950, ook voor lesbische stellen. Sinds de uitbraak van SOA's werd het voor hen minder vanzelfsprekend om in de vriendenkring naar donoren te zoeken, en zochten zij vaker (eerst nog anonieme) donoren bij een kliniek. Inmiddels worden de gegevens van donoren door het SDKB bewaard.
Tot 10 jaar geleden werden donoren gevraagd naar hun
- motivatie
- karakteristieken
- houding t.a.v. een gelukte KID, de geboorte van een kind dus
- verwachtingen inzake contact met het kind
Daarnaast wil Marja weten of er counseling behoefte is. Daartoe is door het AMC een studie gedaan met diepte-interviews bij donoren in de jaren 1989 - 2004. De meesten blijken te willen weten hoeveel kinderen er zijn geboren, en van welk geslacht.
Een grote minderheid wil contact met de kliniek houden na donatie, tot er zich kinderen melden, uit betrokkenheid. Als ze weten dat er kinderen zijn, denken de meeste donoren ook aan die kinderen, als kennen ze ze niet.
De donor omschrijft zichzelf steeds als een soort vader, echt of stief, bij of bonus maar wel vader. Ook de donorkinderen hebben het over hun vader, maar wel prudent naar hun opvoeders toe. Als er contact is gelegd, verwachten donoren dat er regelmatig contact zal zijn; enkelen willen graag een hechte band. Zo denkt toch elke donor, zeggen ze, en ze willen graag lotgenoten ontmoeten.
Counseling gaat over het eigen gevoel, de implicaties voor de familie en vrienden. Een vraag is ook hoe je het contact met het kind het beste kunt aanpakken. Verder komen er juridische vragen aan de orde, en willen donoren meer weten over welke mensen 'gebruikers' van het semen worden. Na de match denkt men niet veel counseling meer nodig te hebben. Ook donorkinderen kunnen counseling nodig hebben.
Fred Gundlach en Annette van Hulst geven een presentatie over hun werk. Ze begeleiden en interviewen donoren en donorkinderen bij een match. Ook maken ze videoportretten van donoren, voor als er pas matches zouden zijn na hun overlijden.
Eind november waren er 448 donoren ingeschreven bij het FIOM en 944 donorkinderen.
Vervolgens gaf Fred enkele resultaten aan van een onderzoek, dat later zal worden gepubliceerd.
Vervolgens gaf Fred enkele resultaten aan van een onderzoek, dat later zal worden gepubliceerd.
Na een ontmoeting gaan de emoties verschuiven. De donor voelt zich soms meer opa van de kleinkinderen worden dan vader; de donorkinderen hebben soms meer behoefte aan contact met hun 'halfjes' dan met hun donorvader. Soms wordt het aantal kinderen voor de donorvader te veel om nog echt met allemaal iets hechts op te bouwen. Daarin moet iedereen zijn weg vinden.
Ferry van Elven liep tegen een oproep aan spermadonoren op bij een congres in het medische circuit. Hij was zelf net vader geworden en de tweede was op komst. Dat gunde hij aan iedereen, dus zo gedacht zo gedaan. Het gebeurde anoniem, op verzoek van de arts. Ferry vertelde over een paar vrolijke momenten met Dr. Van der Zon, zoals het paasei dat de donoren jarenlang kregen. Op zeker moment was het genoeg. Daarna gebeurde er natuurlijk niets. Tot het duidelijk werd dat er maatschappelijk een appèl werd gedaan om de anonimiteit op te heffen: de donorkinderen hadden behoefte aan kennis over hun afstamming. Direct heeft hij zich gemeld; maar zeven jaar lang kwam er geen reactie. Daarom dacht Ferry oprecht dat er geen behoefte aan bleek te bestaan. Maar hij had nog niet een ingezonden brief daarover geschreven of de eerste match kondigde zich aan. Fred Gundlach riep hem op en vertelde een donordochter naar hem zocht met de naam Mariska. Dat was een bijzonder emotioneel moment, alleen nog overvleugeld door het moment van de ontmoeting. Er volgden nog twee matches, maar niet via het FIOM. CWZ, het lab waar Fiom zijn testen aan uitbesteedt, heeft geen match met de tweede dochter gevonden, en ook kon het de relatie van halfzus tussen Nathalie en Mariska niet aantonen. Gelukkig hadden beide dames zich zowel bij FIOM als bij ftDNA gemeld en daaruit bleek dat zij halfzussen waren. Aangezien Mariska en Ferry wel gematched waren door FIOM moest hij vanzelfsprekend ook Nathalie's donorvader zijn. Dat bleek dan ook toen Ferry zich vervolgens ook bij ftDNA meldde.
Nu zijn er drie dochters en Ferry voelt zich op en top vader voor hen. Toch lijkt er een maximum te zitten aan personen aan wie je je kunt hechten. Misschien kan er nog een aantal in zijn hart bij, maar ook voor de donorkinderen zelf lijkt het aan een maximum gebonden. Dat zal de tijd leren. Nu is hij vader van 7 kinderen, en is daarmee heel gelukkig.
Vervolgens beantwoordde een panel nog enkele vragen. Daarna volgde een borrel met een gezellige nakaart, en daarmee werd de middag afgesloten.
Tekst: Roos van der Burg
Geen opmerkingen:
Een reactie posten