Lasius Niger verzorgt haar "vee", bladluizen op boerenwormkruid. |
De luizen worden gestreeld en laten dan hun drupje honingdauw los voor de mier; de mieren verdedigen de luizen tegen andere insecten. Wat je dan ziet is een stevige hoeveelheid op elkaar zittende luizen met een aantal werkster mieren er om heen die "de wacht houden" en de luizen "melken".
Er zijn ook mierensoorten die van de afscheiding van wortelluizen leven; Lasius Flavus, een sloom geel miertje dat alleen maar onder de grond leeft; je komt het wel tegen als je in de tuin gaat spitten. Slechts de geslachtsdieren vinden in de paartijd hun weg naar buiten om de broodnodige genetische variatie te kunnen waarborgen, maar de werksters blijven altijd ondergronds en leven vooral van de afgescheiden vloeistof van wortelluizen.
Lasius Fuliginosus, de glanzende houtmier leeft weer van schorsluizen. Kijk maar eens goed als je op een eik van die wat grotere, mooi glanzende zwarte mieren op en neer ziet lopen; neem een werkster voorzichtig tussen je vingers en wrijf een beetje; je ruikt dan een heel specifieke lucht. En zit er dan een heel stel bij elkaar tussen de schors, dan vind je daar strijk en zet zo'n uit de kluiten gewassen schorsluis die deze mieren voorziet van suikerrijke afscheidingsvloeistof.
Kleine veeboertjes dus die ijverige insectensoort, de mier. Er is zelfs een soort die het houden van vee in zijn naam draagt: de Formica Polyctena, dat betekent "de mier die veel vee houdt", dat is overigens de kale rode bosmier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten