30 mei 2020

Collegiale invloed

Appingedam 1974. Ik ben de derde van links.
Uiteraard met het biertje in de hand.
In 1974 moest ik onder de wapenen voor mijn nummer, AG480512121 als ik mij goed herinner; wat heb ik lang niet aan dat cijfer gedacht. AG stond voor: Academisch Gevormd. We zaten als afgestudeerden in een speciaal peloton, gestationeerd voor de militaire officiers opleiding in Appingedam. Acht weken lang opgeleid worden om de militaire rangen te leren kennen en nog allerlei waar ik nu heden geen herinnering meer aan heb. Wel aan de oefeningen die we moesten doen; met een tentje op de heide slapen en nachtoefeningen, schuttersputje graven, in een gegraven latrine je behoefte doen. Maar ook schieten en niet te vergeten de lichamelijke oefeningen. Een run door een kleiveld daar in Appingedam zal ik me nog lang heugen. Ik had een conditie van niks en liep achteraan tot er een lotgenoot voor me vast zat in de klei en enigszins in paniek vroeg of ik wilde wachten. Hij kwam los en holde gewoon verder zonder naar mij om te kijken. 's-Avonds zingen in de onderofficiersmess waar wij voor eten en drinken terecht konden. De niet-AG soldaten die veel jonger waren dan wij ouwe zakken hadden de soldatenmess. Sommigen zeiden "meneer" tegen een enkele onder ons met een vroeg kale kop.
Maar goed, daar gaat deze blog niet over. De twee maanden werden gevolgd door de detachering waar wij academici een taak op ons vakgebied kregen te vervullen binnen het militair apparaat. Zo kwam ik terecht bij het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst, het CLB om te werken aan Hepatits B, post-transfusie hepatitis heette dat toen nog. Veilig bloed is natuurlijk van groot belang voor het militair apparaat, vandaar.
Er waren bij het CLB drie detacheringsplekken die alle "ververst" werden. Eén van de voorgangers was E.V., een misschien wat wereldvreemde figuur, maar wel sprankelend van goed bedoelde ideeën en veel kennis. Hij was destijds al actief in D'66 en wist mij zodanig te enthousiasmeren dat ik daar (overigens veel) later ook actief lid van ben geworden.
Op biochemisch/medisch gebied was hij vooral geïnteresseerd in sporenelementen, van belang voor een goed functioneren van het lichaam en daarmee samenhangend gezond voedsel; daar wist hij veel over te vertellen. Selenium en Zink waren elementen waarvan ik toen niet eens wist dat ze voor een goed functioneren van belang waren. Die interesse heb ik mij eigen gemaakt en heb daar ook veel studie van gemaakt.
Inmiddels was hij als chemicus betrokken bij het huisartsenlaboratorium waar ik later ook ben gaan werken, op uitnodiging van E.V. overigens. Dat heeft mij in een richting gestuurd die mij bijzonder is bevallen: laboratoriumdiagnostiek voor de huisartsenpraktijk. Ik heb er nog een boek over geschreven veel later en daarin verder met de informatisering van de huisartsenpraktijk vanaf pakweg 1980. Ook daar had E.V. al met de directeur J. de aanzet voor gegeven en mocht ik dat later bij een volgende werkgever tot volle bloei brengen.
De Gaia hypothese heb ik ook vernomen via E.V. Hij heeft ongehoord veel onderwerpen in mijn belangstelling doen verschijnen. Grappig. Ik moest daar aan denken bij mijn overpeinzingen over de Gaia hypothese. 

Geen opmerkingen: