23 mei 2011

Mijn eerste laboratorium herinneringen

Door dat artikel in de Pers over AIDS ben ik aan het denken geslagen over het proefdiermodel waar ik aan gewerkt heb maar ook aan mijn hele loopbaan in de wetenschap. Naarmate je ouder wordt realiseer je je dat een loopbaan toch vooral door toeval ontstaat; natuurlijk is er een aantal ingrediënten dat bepalend is voor de klasse loopbaan. Of je studeert of niet; wat je studeert; wat je aanleg is, karakter, ambitie, doorzettingsvermogen etc.
Door een gelukkig toeval kwam ik in 1971, nadat ik als biochemicus was afgestudeerd, op de afdeling Microbiologie van de faculteit der geneeskunde van de VU terecht. Een afdeling met veel interne problematiek; de hoogleraar was een eigenzinnig man en niet ieder staflid kon daar even goed mee omgaan. Zo kreeg ik de opdracht om een bepaalde diagnostiek op te zetten; dat had hij eerder opgedragen aan de staf maar die hadden in zijn ogen zo veel noten op hun zang dat hij zijn eigen, kordate weg had gevolgd en een chemicus had aangetrokken. Nou, dat was ik als jong broekkie zonder enige ervaring op werkgebied. Eigenlijk had ik deze techniek voor de serologie van Toxoplasmose, vooral dankzij de zeer ervaren analiste, die ik mede mocht aanstellen, snel in de rails. Dus na een half jaar had ik mijn taak er eigenlijk op zitten; de Toxoplasmose serologie liep als een trein. We deden dat met de Immunofluorescentie Techniek (IFT), waarover later meer.
Ik vroeg de hooggeleerde wat ik nu verder aan zou pakken. Daar had hij volgens mij nooit bij stil gestaan en noemde het ontwikkelen van een snelle methodiek om twee typen Herpes Simplex (HSV-1 resp. HSV-2) van elkaar te onderscheiden. De oude hoogleraar was een echte doener; van achtergrond was hij veterinair en als hoogleraar microbiologie aangesteld aan de VU. Hij werkte graag met dieren; ik mocht hem wel en kon, ondanks zijn kuren, goed met hem opschieten. Hij spoot babymuizen in met patiëntenmateriaal en kon dan aan het effect zien of het om Herpes Simplex Virus (HSV) ging en zo ja, welk type. Ook inoculeerde hij bebroede kipeëieren met patiëntenmateriaal en kon dan aan de grootte van de pokken op het embryonale vlies zien of het om type 1 of 2 ging. Dat duurde soms lang en, waarschijnlijk meer om van mij af te zijn dan om de diagnotische noodzaak van snelle techniek, gaf hij mij aan dat ik me maar eens op dat onderwerp moest gaan storten. Hij had ook een stam waarvan hij niet precies kon uitmaken of het nou type 1 of 2 was en liet mij dat verder uitzoeken.
We hadden in die zeventiger jaren aan de universiteit geen problemen van financiële aard, in tegendeel. Er was budget over en de komst van een chemicus was welkom, want die wisten van dure apparaten. Maakte je het budget niet op dan verviel het voor het volgende jaar, ja ja, kom daar nu maar eens om. Ik had een heel groot laboratorium met weefselkweek faciliteiten, een proefdierstal met dierverzorger en alle apparatuur, chemicaliën en noem maar op tot mijn beschikking; een situatie waar een beginnend academicus tegenwoordig alleen maar van kan dromen. Het enige dat ik miste was ervaring, maar dat hadden mijn twee analistes wel. Dus hup met de geit, aan de gang met weefselkweek techniek, gecombineerd met immunofluorescentie en het leverde al snel resultaat op ook! Met weefselkweek techniek, gebruik makend van kippe-embryo fibroblasten en IF techniek kon je na 1 dag al HSV aantonen en ook om welk type het ging. Volgende keer... meer.

Geen opmerkingen: