Inmiddels heb ik de hypothese omtrent het ontstaan van het leven, officieel gecommuniceerd door de link naar de eerste pagina hiervan op mijn Blog kenbaar te maken aan de wetenschappelijke wereld. Toch wel een opwindende aangelegenheid; niet dat mijn levensgeluk ervan afhankelijk is, maar het is toch wel wat als zo'n ei gelegd is; ik heb daar zo'n veertig jaar over gedaar voordat het naar mijn mening zo ver was. Wat mij vooral bleef triggeren was dat men er zo dichtbij was maar die laatste gedachtenstap niet maakte.
Ook dacht ik aan hoe uiteindelijk Roos mij op de achtergrond heeft gestuurd door mij het boek "De rand van chaos", van de pen van Waldrop ter hand te stellen.
Mijn eerste kennismaking met het vraagstuk van het ontstaan van het leven was via de graficus
Harry van Kruiningen. Harry had een serie etsen gemaakt met het fascinerend onderwerp "het ontstaan van het leven". Via zijn kennissenkring, een collega van Lien was hij mij op het spoor gekomen; een biochemicus die overigens nog nooit over dit onderwerp had nagedacht, maar best behulpzaam wilde zijn. Van de
experimenten van Urey en Miller was ik op de hoogte; in een kunstmatige oeratmosfeer die je onderwerpt aan kunstmatige bliksem worden de bouwstenen van het leven: aminozuren en de kernbasen gevormd. Dit experiment heeft generaties wetenschappers ertoe gezet om te denken in termen van oersoep; een waterige omgeving waarin aminozuren elkaar zouden vinden en tot katalyse overgingen.
Eerlijk gezegd kon ik me daar als biochemicus niet erg in vinden en later las ik ook dat het ontstaan van het leven uit zo'n oersoep net zo onwaarschijnlijk was als dat op een hoop met onderdelen van een vliegtuig na een flinke storm een compleet vliegtuig zou resulteren; er is meer voor nodig voor die ordening. En waar kwam die ordening vandaan?
Als gezegd kreeg ik ergens in de 90-er jaren van Roos het boek van Waldrop en daarin las ik twee woorden: autokatalytische kringprocessen; ik voelde me als Paulus bij zijn bekering, ik meen met de stem uit het brandende braambos (maar zo bijbelvast ben ik niet); als door de bliksem getroffen realiseerde ik me dat hier de sleutel voor het vraagstuk gezocht moest worden; is het leven niet één grote, buitengewoon complexe kring van autokatalyse.
Deze term was afkomstig van de door mij zeer bewonderde
Stuart Kauffman en niet lang daarna heb ik de NLse vertaling van zijn toen recent boek "At home in the universe" met de idiote titel "Eieren straalmotoren en paddestoelen" gelezen. Uit dit boek heb ik vooral zijn bewijs opgepikt dat orde vanzelf en onvermijdelijk emergeert, opduikt in complexe energierijke systemen, dissipatieve systemen. En daarna ben ik over dissipatieve systemen gaan lezen; de naam
Ilya Prigogine dook al snel op; fantastische maar mij voor een groot deel boven de pet gaande verhalen, maar waaruit ik wel kon opmaken dat open systemen, dissipatieve systemen, de complexe energierijke systemen zich ontwikkelen, complexer worden.
Vanaf dat moment ben ik gaan peinzen: wat kan dit nu geweest zijn als die oersoep dat niet kan zijn geweest, die was niet energierijk genoeg; uit een mengsel van aminozuren ontstaan geen enzymen, laat staan een heel complex van enzymen, met een reproduktieapparaat; dat gaat niet vanzelf, dat kan daar niet uit emergeren. Maar wat dan wel?
Ik begon terug te denken; die toenemende complexiteit die je om je heen ziet is ook gebaseerd op samengaan van systemen;
Lynn Margulis was de eerste die aangaf dat mitochondria van oorsprong aparte organismen waren en dat zelfde geldt waarschijnlijk voor de andere organellen die deel uitmaken van eukaryoten. Hé, samengaan van complete complexe systemen, denk eens verder terug?
Uit "At home" van Stuart Kauffman had ik ook zo'n strofe opgepikt: "als je iets niet ziet, maar je weet zeker dat het er moet zijn, dan is het overal", een bijna Griekse spreuk uit het orakel van Delphi, maar toen bedacht ik mij: "dat zijn dus de gesteenten". En toen bedacht ik mij dat het oorspronkelijke, afkoelende sterrenplasma het meest complexe en dissipatieve systeem is dat je je maar kunt voorstellen. En van daaruit kwam ik al verder redenerend tot mijn hypothese.
En dan? Moet je het direct gaan rondbazuinen? Ik dacht het niet, niks voor mij. Eerst maar eens tien jaar over nadenken en tegen vrienden aanhouden. Tot mijn vriend Peter C. zei: "schrijf je gedachten nou eens op in je Blog!". Heb ik gedaan, met een aarzelend begin. Toen las ik in 2010 in de Academische Boekengids
een artikel van Xander Tielens waaruit mij duidelijk werd dat de wetenschappelijke wereld er nog geen eensluidende werkhypothese over had geformuleerd. "Nog maar even afwachten", dacht ik. Maar nu in 2015 ook
Koo van der Wal tot die conclusie kwam meende ik toch maar eens "uit de kast" te moeten komen.
Roos had mij opmerkzaam gemaakt op het werk van
Thomas Kuhn die stelt dat wetenschappelijke doorbraken vaak worden bedacht door mensen uit een heel ander vakgebied. Dat verbeeld ik mij niet, maar ik vind wel dat ik mijn hypothese breder kenbaar moet maken. Verder hoef ik er niets mee; laten jonge mensen er maar eens mee aan de gang gaan; dat is mijn hoop eerlijk gezegd. Laat mij maar van m'n pensioen genieten. En wellicht is iemand anders ook al tot deze gedachte gekomen; prima toch!